05.07.2024

Aandachtspunten bij het plaatsen van gastoestellen type C9* of C(15)*

Het plaatsen van gastoestellen in een type C9* of C(15)* opstelling, biedt een efficiënte oplossing bij de vervanging van het gastoestel zoals een verwarmingsketel. Het optimaliseert immers het werk door de verplaatsing van de gasketel te vermijden.

Wat zijn gastoestellen type C9* en C(15)*?

Bij een gastoestel dat als type C9* wordt opgesteld, wordt z’n rookgasafvoerkanaal ingebracht in een bestaande verticale luchtdichte schoorsteen/kanaal/koker die deel uitmaakt van het gebouw. In deze schoorsteen/kanaal/koker mogen zich geen andere technieken bv. gas, elec, waterafvoer bevinden. Deze werkwijze wordt in het vakjargon ‘tuberen’ genoemd en kan uitgevoerd worden met een flexibele of starre tubering. Het toestel zuigt steeds van buiten het gebouw de verbrandingslucht aan via de resterende vrije ruimte (zie Fig.1).

Bij een type C(15)* opstelling gebeurt de rookgasafvoer op dezelfde manier als bij een C9* opstelling maar het verschil zit hem in het feit dat de vrije ruimte wordt gedeeld met andere toestellen m.a.w. de bestaande luchtdichte schoorsteen/kanaal/koker wordt gebruikt als gemeenschappelijk verbrandingsluchtaanvoerkanaal (zie Fig.2).

Fig. 1 – Voorbeeld van een C9* opstelling met starre tubering
Fig. 2 – Voorbeeld van een C(15)* opstelling met flexibele tubering

Belangrijke voorwaarden en richtlijnen

Opdat deze toestellen op een correcte manier geïnstalleerd worden, zijn er wel een aantal belangrijke spelregels die moeten gevolgd worden. Hieronder sommen wij de voornaamste aandachtspunten op:

  • De toestellen dienen voorzien te zijn van een ventilator die de rookgassen afvoert. Toestellen van het type C91 of C(15)1 mogen niet geïnstalleerd worden.

  • Het rookgasafvoerkanaal, de rookgas- en verbrandingsluchtaansluitstukken en het eindstuk van het toestel  moeten uitgevoerd worden met materialen die voorgeschreven zijn door de fabrikant van het toestel en geïnstalleerd volgens de instructies die in de technische installatievoorschriften zijn opgenomen en deel uitmaken van de CE-keuring van het geheel.

  • De opening ontstaan door de doorboring van de schoorsteenwand/kanaalwand/kokerwand dient steeds afgedicht te worden (zie Fig.3). Fabrikanten voorzien hiervoor specifieke muurplaten (zie Fig. 4). Indien bovendien de wand een brandweerstand heeft, dient de afdichting derwijze uitgevoerd te worden dat deze brandweerstand behouden blijft.

Fig. 3 – voorbeeld van een niet-afgedichte opening
Fig. 4 – voorbeeld muurplaat
  • Het toestel mag niet worden aangesloten op een schoorsteen die voorheen werd gebruikt voor de rookgasafvoer van een toestel op vaste of vloeibare brandstof zoals hout, kolen, pellets of stookolie zelfs indien deze werd gereinigd.

  • De resterende vrije ruimte moet voldoende groot zijn om een adequate toevoer van verse verbrandingslucht te garanderen. Deze vrije ruimte kan berekend worden met een softwaretool. Als alternatief voor de berekening wordt vaak de vuistregel gehanteerd dat de beschikbare oppervlakte voor verbrandingsluchttoevoer minstens 1,5 maal de som van de nuttige sectie van het (de) rookgasafvoerkana(a)l(en) moet zijn.

  • Voordat de bestaande schoorsteen/kanaal/koker wordt hergebruikt moet zijn goede bouwkundige staat gecontroleerd worden. Het is essentieel dat alle luiken en openingen goed zijn afgedicht.

Fig. 5 – voorbeeld ondersteuningFig. 5 – voorbeeld ondersteuning
  • Voordat de bestaande schoorsteen/kanaal/koker wordt hergebruikt moet zijn goede bouwkundige staat gecontroleerd worden. Het is essentieel dat alle luiken en openingen goed zijn afgedicht. De onderzijde van de tubering moet goed ondersteund worden zodat het gewicht van de tubering en het eindstuk gedragen wordt. Gebruik hiervoor het gepaste stuk (zie zie Fig. 5). Zet de tubering ook vast met voldoende beugels zodat deze niet gaat doorhangen.

  • In de bestaande schoorsteen/kanaal/koker mogen zich geen andere leidingen of kabels bv. gasleiding, elektriciteitskabel, afvalwaterleiding bevinden en ook niet aangebracht worden.  

  • Kunststof tuberingen worden vaak toegepast in bestaande schoorstenen die eindigen op schoorsteenopeningen langs de vier zijden. Deze kunststof (o.a. PP, PPs en PVDF) is echter gevoelig voor UV-licht en zal wanneer ze niet UV-bestendig is snel verouderen en desintegreren en bijgevolg afbreken of scheuren. Ga dus na of het om UV-bestendige kanalen gaat. De CE-markering geeft de weerstand tegen UV-straling weer. De aanduiding ‘I’ komt van het Engelse woord ‘interior’, die vertelt dat deze kunststof niet UV-bestendig is. Met de aanduiding ‘E’, van ‘exterior’, weet u dat deze wel tegen UV bestand is. Een andere oplossing is dat de schoorsteenopeningen langs de vier zijden worden afgedekt door metalen roosterplaten. Via het rooster kan voldoende verbrandingslucht worden aangezogen, bovendien zijn de tuberingen hierdoor afdoende beschermd tegen de UV-straling.

Fig. 6 - De voor het rookgasafvoerkanaal gebruikte kunststof is niet UV-bestendig, daardoor is ze bros geworden en is er een stuk afgebroken.
Fig. 7 - Kunststof tubering blootgesteld aan UV-licht via zijdelingse openingen
Fig.8 - voorbeeld van een niet-toegelaten uitvoering van een uitmondingFig.8 - voorbeeld van een niet-toegelaten uitvoering van een uitmonding
  • De rookgassen van een C9* of C(15)* toestel moeten altijd verticaal uitmonden zodat de windrichting de afvoer niet negatief kan beïnvloeden. Wanneer je daarvoor een opening in een deksteen boort, moet dit gat groter zijn dan de diameter van het afvoerkanaal. Er moet immers nog voldoende ruimte zijn om verbrandingslucht aan te zuigen (zie boven). Het uiteinde van het rookgasafvoerkanaal simpelweg in een hoek van 90° naar buiten afbuigen, is niet toegelaten (zie Fig. 8).

Fig. 9 – voorbeeld van de uitmonding van verschillende C(15)* toestellen zonder risico op recirculatieFig. 9 – voorbeeld van de uitmonding van verschillende C(15)* toestellen zonder risico op recirculatie
  • Opgelet voor recirculatie bij toestellen type C(15): Om te vermijden dat het ene eindstuk rookgassen van het andere eindstuk aanzuigt, zegt de norm dat deze 60 cm uit elkaar moeten staan, gemeten vanaf het centrum van ieder eindstuk. Recirculatie kan mogelijks CO-vorming en roetafzetting in het gastoestel veroorzaken, wat de levensduur van het toestel negatief beïnvloedt. Ondertussen zijn er multifunctionele dakdoorvoeren op de markt waardoor uitmondingen op kortere afstand van elkaar/naast elkaar kunnen geplaatst worden zonder risico op recirculatie  waarbij de verbrandingslucht via de zijkant van de omkasting wordt aangezogen (zie Fig.9).

Fig. 10 – voorbeelden van uitmondingen met hoogteverschil tussen in- en uitlaat zonder risico op recirculatie Fig. 10 – voorbeelden van uitmondingen met hoogteverschil tussen in- en uitlaat zonder risico op recirculatie

Daarnaast zijn er ook specifiek ontwikkelde eindstukken met een zeker hoogteverschil tussen in- en uitlaat en voorzien van een aerodynamische kap, waarop tuberingen individueel aangesloten kunnen worden. De rookgasuitlaat stroomt naar boven uit en de luchtinlaat zuigt verticaal naar beneden aan.

Deel dit artikel via